Merkwaardig en in feite een merk
onwaardig dat tegenwoordig automobielfabrieken de makers van
miniatuurauto's een rekening presenteren. De maker van een
Chevroletmodelletje, zelfs al is het van een Corvette uit 1961, moet
General Motors rechten betalen. Dat was lang geleden anders,
autofabrikanten zagen die miniatuuractiviteiten met graagte, want het
was per slot van rekening gratis reclame. Een man die gevoel voor
reclame voor ziin producten tot in de toppen van zijn vingers had als
André Citroën begreep, dat jong gespeeld wellicht later gereden
betekende en verscheen in de jaren twintig van de vorige eeuw zelf met
een aantal uitstekende schaalmodellen van zijn auto's. Maar het zou tot
de jaren dertig duren voordat het verzamelen van automodellen een grote
vlucht nam, natuurlijk kwam dat door Dinky Toys, zowel in het Verenigd
Koninkrijk als in Frankrijk actief, en net zoals een pijnstiller een
aspirientje heette, heette een automodelletje binnen de kortst mogelijke
keren een Dinkytoy. Maar er waren meer fabrieken, die zich op de
miniautomarkt storten: in Frankrijk Solido, in Duitsland Märklin en in
de Verenigde Staten Tootsie Toys. In het begin waren de autootjes niet
gemaakt naar grote voorbeelden, Dinky Toys maakte in 1934 bijvoorbeeld
een "Sports Tourer" en een "Saloon", zonder dat er een precies
merkplaatje aanhing. Dat veranderde spoedig.
Klaarblijkelijk wilden jeugdige kopers een miniatuur van een groot voorbeeld en dus verschenen naast een Austin taxi, een Rolls-Royce en een Daimler ook een zestal Amerikaanse auto's. Het waren wel allemaal eigentijdse auto's.
De in 1939 verschenen reeks Amerikaanse auto's, v.l.n.r. Studebaker, Oldsmobile, Buick, Lincoln, Chrysler en Packard.
