9.5.22

Raleigh

Wie het verhaal van de Britse auto-industrie een beetje kent, kijkt niet verrast op dat het plaatje van de rijwielindustrie in het Verenigd Koninkrijk een zelfde beeld vertoont. Een hoe langer hoe groter conglomeraat vol eenvormigheid, waarbij de verschillende auto's van de diverse merken alleen nog te onderscheiden waren aan een verschillende grille en de fietsen aan het balhoofdplaatje. Wie vandaag een Raleigh koopt en denkt een echte Engelse fiets te krijgen, koopt een product waarvan het frame in het Verre Oosten in elkaar is gesoldeerd en de fiets elders is afgebouwd.
Dat was in april 1901, toen bovenstaande advertentie verscheen, anders. Frank Bowden die van zijn huisarts in 1887 de raad had gekregen in letterlijke zin  te gaan fietsen was naar de Raleighstraat in Nottingham gegaan waar de heren Woodhead, Angois en Ellis drie fietsen per week bouwden. Hij kocht niet alleen een fiets, hij kocht ook het bedrijf en breidde het uit en koos toen de firma verhuisde ter herinnering aan waar het allemaal begonnen was de naam Raleigh. En het ging voorspoedig want enkele jaren later was Raleigh de grootste fietsenfabrikant ter wereld. In de jaren dertig werd Humber gekocht en de platenmaatschappij EMI kocht Rudge, om er na acht jaar achter te komen dat grammofoonplaten en fietsen geen ideale combinatie was, werd het merk overgedaan aan Raleigh, maar het ging pas goed mis in de jaren vijftig, toen de British Cycle Corporation ontstond onder aanvoering van de TI Group, eigenaar van de merken Phillips, Hercules, Sun, Armstrong en Norman. Raleigh kocht BSA dat op zijn beurt Triumph al gekocht had. In 1960 kocht de TI Group Raleigh, Ti-Raleigh kocht daarna Carlton, een merk dat sportfietsen bouwde. Wie zich daarnaast nog realiseerde dat de TI Group ook het zadelmerk Brooks, de naafversnellingfabrikant Sturmey-Archer en de buizenleverancier Reynolds bezat, hoefde alleen maar te wachten op het instorten van dit imperium.