Natuurlijk kan ik alles op het internet opzoeken, maar als ik niet kan slapen moet ik naar beneden strompelen, de computer aanzetten dat gaat me te ver, dus ik probeer het me zonder hulpmiddelen te herinneren. Het is vlak na de bevrijding. Ik ben acht en heb wat ik maar een vriendje zal noemen in Marcel. Hij is de kleinzoon van de directeur van de gasfabriek, even verderop aan het Moleneind Z.Z. in Drachten. Samen met hem ben ik op weg naar zijn vader, die met een klein blauw vliegtuigje zal landen op een veld. Of het een renbaan is, weet ik niet meer. Het is een Austerachtig vliegtuigje en ik mag er tot mijn grote geluk vlakbij komen. Marcels vader is Gerben Sonderman, later invlieger bij Fokker en piloot van Prins Bernhard. Ik heb nog een ander vriendje, hij heet Pim en is later meen ik, met zijn ouders, naar Australië geëmigreerd. Vriendjes waren voor mij dun gezaaid, want vanwege mijn Joodse vader waren mensen bang. Jaren later had iedereen - ook in Drachten - in het verzet gezeten, maar ik heb het anders ervaren. Goed daar was Jolle Jager, zoon van de loodgieter Wander Jager, maar die woonde aan de Zuidkade te ver weg. Jolle vertelde me trouwen dat Sinterklaas niet bestond. Na de oorlog ging ik opnieuw naar school, ik had toen juf Schippers, in mij ogen een helleveeg van een mens, en meester Huizing al gehad en kwam nu bij meester Horsten, een onaardige man, die de pik had op Frekie Vos en mij. Frekies vader was communist, mijn vader was lid van de SDAP (of was het toen al de P.v.d.A.) en was dat de oorzaak? Ik zal het nooit weten.