Nou bestaat er onder de bezitters van oude auto’s een soort wonderlijke trots: iemand met een Franse auto noemt een Amerikaanse auto een dweil, iemand met een Amerikaanse auto noemt een Engelse auto een hondenhok, iemand met een Engelse auto noemt een Franse auto een roestbak. Ik had dus het een en ander uit le leggen aan mijn vrienden van het Citroënlegioen. Waarom was ik ontrouw geworden? Dat uitleggen lukte van geen kant. Maar inmiddels werd de Nash wel mijn grote liefde, ook ik reed bijvoorbeeld nooit in de regen. Dat ik hem door ongelukkige omstandigheden ben kwijtgeraakt doet nog altijd pijn. Hij schijnt door een latere eigenaar naar Amerika verkocht te zijn, kans dat ik hem ooit terug zal zien is dus nihil.
(op de foto zit ik aan he stuur van de Nash, rijdend langs de Vecht bij Breukelen)23.8.07
Nash
Dick K. was tot inkeer gekomen en had een De Soto aangeschaft, een open tourer uit 1932 met een grille die ontworpen leek door Jaarsma’s haardenfabriek: “Veel eenvoudiger als een Citroën Traction Avant, zo’n Amerikaan”, hield hij me voor, “en daarvoor veel minder gesleutel.” Dat laatste sprak me wel aan, want eerlijk gezegd, het ene rammeltje in de voortrein was nog niet verdwenen of het andere diende zich al weer aan. Een Amerikaan dus. Maar waar haal je een oude Amerikaan vandaan? Dick K. wist er eentje, vlakbij zijn huis, op de wasplaats van de Citroëngarage aan de Amstelveenseweg. Op een middag ben ik gaan kijken: het was een grote zwarte auto: een Nash uit 1937. In sublieme originele staat. Ik ben er een blokje mee gaan rijden en heb hem gekocht: ik was de tweede eigenaar. Later heb ik de geschiedenis achterhaald: hij had nooit in de regen gereden en tijdens de oorlog had hij, de radiateur gevuld met olie, ondergedoken gestaan in Amstelveen. Na de oorlog werd hij gevorderd door Militair Gezag maar de eigenaar wilde de auto alleen maar afstaan als hij hem zelf mocht chaufferen.