Bouw in het rijtuig op rails zelf de motor in is, voordat het met succes met benzine- en daarna met dieselmotoren gebeurde ook met stoommachines gedaan. Rond 1880 werden acht verschillende modellen gebouwd in Leeds, d.w.z. het motorgedeelte werd daar onder de naam Rowan gefabriceerd door Kitson, terwijl de wagenbak door een plaatselijke industrie, zoals Scania in het Deense Randers, werd gemaakt. Het door stoom aangdreven draaistel werd gekoppeld aan een rijtuig en had succes, niet alleen in Europa, maar zelfs in Australië. In 1885 stond op een tentoonstelling in Antwerpen een Rowan waarvan het aangedreven deel onder het rijtuig kon worden weggereden, als ware het een moderne trekker met oplegger. Natuurlijk werkte het succes van Kitson aanstekelijk en ook Franse fabrieken als Serpollet en De Dion Bouton (laatstgenoemde later o.a. in samenwerking met de Hongaarse fabriek Ganz) probeerden een graantje mee te pikken. Het eerder op dit blog geplaatste postrijtuig van de Franse Nord is een ander voorbeeld. Maar het grote succes in Frankrijk was voorbehouden aan Purrey (in Bordeaux), die aan de Paris-Orléans (P.O.) een aantal stoomautomotrices leverde, die zelfs met aangehangen rijtuig konden rijden en ook de PLM en de État bestelden Purreys. Wonderlijk genoeg was het overigens niet Frankrijk waar men, zelfs nadat er succes werd geboekt met door benzinemotoren aangedreven railrijtuigen, dapper door bleef gaan met stoom, maar het Verenigd Koninkrijk: Sentinel leverde in 1925 een stoomautomotrice aan de P.O., die in 1939 tegelijkertijd met de drie nog resterende Purreys werd afgeschreven. De zwanenzang van stoom als aandrijving voor een automotrice dateert van 1933 toen er her en der in Frankrijk al automotrices met verbrandingsmotoren reden: de Nord gaf aan de Atliers du Nord de la France et des Mureaux opdracht tot de bouw van een op een Sentinel geïnspireerd stoomrijtuig, het kreeg twee ondervloerse zescylinder Sentinelstoommachines, die oorspronkelijk op stookolie en later op kolen werkten. Bij de in dienststelling onder nummer ZZ 19 in 1935 waren er 56 zitplaatsen verdeeld over twee compartimenten. Omdat er tijdens de oorlog geen mogelijkheden waren om (Britse) reserveonderdelen aan te schaffen bleef de automotrice tot 1946 aan de kant, in dat jaar kwam hij in dienst van een kleine Franse maatschappij in het Noorden, tot hij begin jaren vijftig werd gesloopt.