14.12.11

Literatuur 2

"Nee, nee, neeeee, m'n beste Twijnstra", steunde meneer Miedema.
Nu wist hij dat hij moest uitkijken want als meneer Miedema m'n beste gebruikte dan voorspelde dat in de regel weinig goeds. Hij voelde dat hij in paniek raakte en dan dacht hij vaak heel verkeerde dingen zoals nu: waren Willem Weaze, Oebele Voorstreek en Pieter Tuinen schrijvers? Nee, natuurlijk niet, maar wie bedoelde meneer Miedema dan wel? Slauerhoff was als het er op aankwam, de enige Leeuwarder auteur die nationale faam genoot.
"Ik had mijn hoop op jou gevestigd Twijnstra omdat jij de enige op de secretarie bent die Nederlands gestudeerd heeft."
Hebt, dacht Twijnstra, niet heeft. Het was nog waar ook, anderhalf jaar was hij vrijwel iedere dag met de trein naar de Groninger universiteit geboemeld, maar uiteindelijk had hij zijn studie opgegeven vanwege examenvrees. Het koude zweet brak hem uit.
"Ik dacht aan een Leeuwarder schrijver die iedereen kent, Twijnstra."
Nynke van Hichtum? Maar nee, die had weliswaar in de stad gewoond, maar je kon haar toch bezwaarlijk een Leeuwarder schrijfster noemen.
"Wat dacht je van Havank, Twijnstra."
Jezus, Havank? Maar dat was toch geen literatuur?
Meneer Miedema keek hem met getuite lippen vol verwachting aan. Hij moest nu antwoorden.
"De man van de detectiveboekjes, bedoelt u?"
"Juist ja, die! En je mag gerust boeken zeggen in plaats van boekjes, Twijnstra en we hebben grootse plannen met hem!"