16.4.12

De tweeling

De tweeling liep half april al met oranje hoedjes op door het dorp. Dat was ver voor Koninginnedag, maar ze werden ieder jaar rond deze tijd zo onrustig, dat hun vader grote cirkels uit bordpapier knipte en ze van de zijkant tot het midden insneed, waarna hun moeder ze met ijzergaren tot een hoed samen naaide in een vorm zoals je ze wel gedragen zag door koelies op oude Chinese prenten. Vervolgens verfde vader de hoedjes met plakkaatverf oranje. Fokje en Foekje waren de enige kinderen van het echtpaar Tacoma. De verre voorvader had in 1811 weliswaar Teakema gezegd, maar de toenmalige burgemeester van de gemeente, ene baron van Sytsma thoe Slooten, had dat resoluut op het officiƫle papier in goed Nederlands in Tacoma gewijzigd, want van Friesismen moest de magistraat niets hebben. Fokje en Foekje leken als twee druppels water op elkaar, zelfs hun vader had er moeite mee ze uit elkaar toe houden. Foekje had iets kleinere oren en zolang ze hun haar in vlechtjes droegen was dat te zien, maar dat was inmiddels al zo'n twintig jaar geleden. Tacoma was hoofd van de christelijk-nationale school in het dorp en beschouwde het bezit van de geestelijk gehandicapte tweeling als een straf van God, terwijl de jeugd van het dorp in de tweeling een bron van immens vermaak zag. Dat was al jaren zo. Zodra Fokje en Foekje zich buiten vertoonden kwam een stoet van joelende kinderen achter hen aan.