Terwijl mevrouw
Smots met een half bakje komkommersalade en vier aardbeien de
groentelokaliteit verlaat,
informeert Una luidkeels, want fluisteren is haar volledig vreemd, of nu het
niet de Apfele Smots blijkt te zijn, of het dan tenminste die Schmutzigen Gesmotsen is,
waarbij ze buitengewoon olijk uit haar oogjes kijkt,
wetend dat dergelijke vragen op het randje van welvoeglijkheid zijn.
“Nee’, zeg ik, "het is niet die
Schmutzigen Gesmotsen, alhoewel er
gerede gelegenheid is zulks te denken.” Waarop Una zich razendsnel naar buiten stort om
nog, al is het maar heel even overluid, “Schmutzigen Gesmotsen” te blaffen. Mevrouw Smots draait zich woedend om:
“Meneer u moet u schamen, wat een onfatsoenlijk rotbeest.” Voordat ik kan antwoorden
met: ‘Ach, mevrouw ik heb misschien een onfatsoenlijke hond, maar u…”, barst
Una uit in het van haar bekende vocabulair: ‘Zwart bepoteld virginaal, marinated
piece ay cuddie jobby, bargehämmorhoide.” Kortom zij scheldt in een ook voor mij deels
onverstaanbare taal, die zij zich voor een deel moet hebben eigengemaakt, toen
zij een paar maanden in een asiel in het oosten des lands verbleef.”