12.5.07

Anglosaxon

Voordat ik de eerste keer naar Bulverde ga, ben ik een paar dagen in San Antonio. Er heen gereden, door een wolkbreuk, nooit geweten dat het zo hard kan regenen, zonder vast doel voor ogen. Het is weer droog als ik San Antonio binnen kom. Op een straatnaambordje staat “Mesquite”. Dat doet een belletje rinkelen, ik kijk in mijn agenda: daat woont Big Red Ojeda, de bassist, in Amsterdam ontmoet bij het concert van Ry Cooders “Chicken Skin Music”. Ik sla links af en begin op huisnummers te letten. Op een hoek staat zijn huis. Ik loop het tuinpad op, er is geen bel, maar de deur staat open, de opening beschermd door horrengaas. Ik roep. Er komt minutenlang geen antwoord. In het huis huilt een baby. Vreemd. Ik rammel eens aan de hor. Eindelijk komt er een meisje aan de deur. Ik zeg dat ik op zoek ben naar Henry Ojeda en uit Amsterdam kom. De laatste mededeling doet wonderen en ik word ogenblikkelijk binnen gevraagd. Veel later blijkt dat ze me voor een politieagent hield en daarom maar beter niet open wilde doen. Er komen verhalen hoe “anglosaxon cops” en daar ben ik met mijn lengte klaarblijkelijk een toonbeeld van, “chicanos” treiteren. Maar zover zijn we nog niet, ze gaat eerst haar vader bellen, die repeteert in de kerk met een meisjeskoor en -orkest. Als Big Red, met zijn roodgrijzend haar in een paardenstaart en niet bepaald het prototype van een chicano, binnen komt word ik buitengewoon hartelijk begroet en moet ik mee blijven eten. Er wordt met een motel in de buurt gebeld nadat Big Red gevraagd heeft hoe lang ik van plan ben te blijven. Geen idee. Ik moet in ieder geval morgen mee naar de opening van een speelplaats, want daar treedt hij samen op met Flaco Jimenez en zondag luister hij met zijn meisjesorkest een kerkdienst op. "Ok, ok, boek maar voor twee nachten."
De volgende middag ga ik mee naar de speelplaats. Ik ben de enige “anglosaxon” en word via de microfoon hartelijk welkom geheten als de “visitor from Amsterdam, Holland”. Dat gebeurt zelfs een paar keer. Later ga ik met Big Red naar zijn stamkroeg en moet iedereen een hand geven, steevast vergezeld van de medeling dat ik ”from Amsterdam, Holland” ben. Zo bijzonder is dat toch niet? Ik loop naar jukebox, er loopt iemand mee, die vraagt : “Do you like that Mexican jazz?” “Sure: Los Alegres de Teran, Flaco Jimenez..” De man knijpt zijn ogen dicht: “You’re really from Amsterdam” en slaat me op mijn rug. “You know how to pronounce those names.” Eindelijk begint het me te dagen: dat hele gedoe van Amsterdam, Holland. Men probeert duidelijk te maken dat ik geen “anglosaxon” ben en dat ik dus niet vijandig moet worden benaderd. Ik ben een vriend en dat zal ik weten ook. Ik moet op uiterst resolute manier biertjes af gaan slaan, want de hele kroeg wil me iets aanbieden. Dit gevoel ken ik niet . Ik word door vreemden beschermd. Het ontroert tot de dag van vandaag.
Zondagmorgen ga ik mee naar de kerk. Ik heb Big Red verteld dat ik niet katholiek ben, de riten niet ken en niemand voor het hoofd wil stoten. Ik mag mee naar boven, waar het koor en het orkestje zit. “Big Red” speelt bajo sexto. Ik zet mijn bandrecorder aan en maak opnamen, die ongetwijfeld nog ergens tussen al mijn andere bandjes bewaard zijn gebleven.