28.2.13

Frankrijk

Het zat vanaf het begin niet mee. Twee dagen voordat we liftend naar Frankrijk zouden gaan, liet mijn klas- en reisgenoot weten dat hij van de tocht afzag. Ik besloot alleen te gaan. Tot bijna aan de Franse grens kon ik meerijden met een bevriende Belgische arts, die ik op het hart drukte mijn ouders niet te vertellen dat ik alleen onderweg was. De eerste nacht kon ik logeren in het huis van zijn schoonouders,  een landgoed met kamers in verschillende pasteltinten. De volgende ochtend zette hij me af aan de grens. Er kwamen, het was zondagochtend, nauwelijks auto's voorbij en de  auto's die wel voorbij kwamen zaten vol. Ik stond er drie uur voordat ik werd meegenomen tot Arras. De vrede van Atrecht, dacht ik, er waren verschillende geweest, maar wanneer waren die ook al weer? Ik sjouwde met mijn rugzak over de fraaie markt naar de uitvalsweg. Nog steeds op weg naar Parijs. De somberheid sloeg toe. Want opnieuw stond ik tijden langs de kant van de weg, tot ik, het was inmiddels half zeven, eindelijk een lift kreeg en tien kilometer verderop belandde. Ik zag geen heil meer in verder liften, rolde mijn slaapzak uit bij bossages, zo'n honderd meter van de weg. Maar van slapen kwam weinig, plotseling was er een jolige stoet claxonerende automobilisten onderweg. Ik stond op. Dan maar naar de volgende plaats. Ik liep terug naar een bushalte en in een overvolle bus ging ik mee naar Bapaume en begreep de drukte. In Bapaume was kermis. Maar aan die uitgelatenheid had ik absoluut geen zin. Ik vond en hotel en wist de prijs van het logies te halveren omdat ik een slaapzak had.