6.6.16

Pioniers 5

Er werd volop geëxperimenteerd  met de zetelverdeling bij de eerste automobielen: naastelkaar tegenoverelkaar, achterelkaar en soms zoals bij deze Benz uit 1901 zaten de passagiers niet in de rijrichting maar op langsbankjes achterin tegenoverelkaar. De motor zat in het midden en de eidaandrijving vond door middel van kettingen plaats. De  productie was bij Benz inmiddels flink gestegen, werden er in 1894 67 auto's gebouwd in 1900 waren dat al 603 en er was geen enkele fabriek die dat aantal benaderde.
Na de Tweede Wereldoorlog lijken we qua motorplaatsing terug te zijn in  het pionierstijdperk: de motor zit zoals voor 1900 weer achterin, niet alleen bij Volkswagen (Kever), maar ook bij Renault (4), Simca (1000), Hillman (Imp) en Skoda (1000MB), terwijl Panhard-Levassor in de jaren negentig van de negentiende eeuw toch overduidelijk de juiste weg had  gewezen. Een weg die door Benz in het begin van de twintigste eeuw werd gevolgd, al was succes niet altijd verzekerd: in 1901 werden maar 226 wagens verkocht, een jaar later  zelf maar 176. Er moest dus duidelijk iets gebeuren om de fabriek te doen overleven en dus haalde Julius Ganss, één van de directeuren van Benz, de Franse constructeur Marius Barbarou, die bij Clement-Bayard gewerkt had, naar Mannheim. Dat wil niet zeggen dat Karl Benz, onafhankelijk van Barbarou, toch zijn  eigen gang ging en daarvoor Georg Diehl die bij Daimler in Cannstatt zijn sporen had verdiend,  inschakelde.