18.4.07

Drachten 7

Ik ga al een hele tijd niet meer naar school, niet omdat ik ziek ben en dat ben ik dikwijls en ik blijk zelfs vaak in staat dezelfde ziektes te hebben als mijn vader, maar omdat de kachel op school niet meer brandt.
We hebben een logé, Oom Jan, maar dat mag ik niemand vertellen.
De broer van mijn moeder, oom Rinse, dus een echte oom, komt ook logeren. Op een dag is mijn moeder weg. Ze is op de fiets naar Drente. Ze gaat iets regelen voor mijn echte oom. Mijn vader zit zoals gewoonlijk in zijn stoel en leest. In de kamer staat ons fornuis, dat eerst in de keuken stond. Dominee Dikboom heeft het hout ervoor in stukken gehakt. dat hout is vochtig en moet in de oven van het fornuis worden voorgedroogd. Mijn vader vergeet het hout en er komen rookwolken uit de oven. Hij schrkt en rent naar de keuken om stoffer en blik te halen om daarmee het smeulende hout uit de oven te vegen. De stoffer vliegt in brand. Mijn vader roept: “Ze komt nooit meer weg, ze komt nooit meer weg”. Dat slaat op mijn moeder. Bij haar zou zoiets nooit gebeuren.
Ik lees veel. Zit aan de rand van de vaart, schommel met mijn benen en verspeel zo één van mijn laatste schoenen. Ik vertel thuis niks en loop alleen nog maar op klompen. maar dat valt op en ik biecht het verlies op. Ik krijg huisarrest.
Op een ochtend hoor ik dat de Canadezen komen. we worden bevrijd.
Mijn vader, zusje en ik moeten thuis blijven. Mijn moeder gaat eerst op onderzoek uit. Ze blijft heel lang weg. Mijn vader gaat naar buiten en neemt ons aan de hand, want verderop bij de hoofdbrug klinkt gejuich. Mijn moeder staat op het dak van een auto en springt op en neer.
Een paar dagen later loop ik alleen op de Noordkade. Een groepje mensen komt me met veel geschreeuw tegemoet. In hun midden loopt een oudere man, ze hebben hem een petje opgezet van de “Jeugdstorm” en een dikke tak aan een touw als geweer over de schouder gehangen. ik ren ontdaan naar huis. Zoiets doe je niet met oudere mensen.
De Canadezen hebben een kampement ergens links van de weg, richting Olterterp. Ze eten heel wit brood, met boter en kaas. de kaas is even dik als de boterham.
Ik ga net als iedereen handtekeningen van Canadezen verzamelen, maar ben het boekje waarin ik dat doe, na een paar dagen al kwijt en heb geen zin opnieuw te beginnen.
Mijn vader gaat weer werken en ik mag hem van zijn werk halen. hij werkt in een groot gebouw in een park aan de Stationsweg. zijn werk heeft iets te maken met foute Nederlanders, die moeten worden opgepakt. Maar heel lang duurt dat niet, we gaan verhuizen naar Leeuwarden. Ik ga met mijn vader met een auto naar Leeuwarden, meneer Mulder is de chauffeur van de Citroën. Ik hoor het geluid van de auto steeds veranderen: zwoesj---zwoesj----zwoesj.
Ik probeer achter in de auto uit te vinden hoe dat kan: het zijn de bomen langs de weg, die voor de verandering van het geluid zorgen.