Ik realiseer me, dat ik nu op een punt ben aangekomen, waar ik onderscheid moet maken tussen wat ik mezelf herinner en wat me veel later, hoofdzakelijk door mijn moeder, is verteld. Mijn vader was zijn ster kwijt, dat herinner ik me. Het hoe en waarom is me later verteld en doet hier niet terzake.
Het was een hel eind lopen naar school, soms stak ik de hoofdbrug over en liep ik een stuk over de Zuidkade om daarna over een houten bruggetje, tegenover de kerk, weer naar de Noordkade terug te keren. Vlakbij lag een straat met een merkwaardige naam. Ik zou daar niet willen wonen: Doorbraak. Soms liep ik verder over de Zuidkade. ergens was daar een steeg, waar ik iemand een koe zag doodschieten. dat vond ik erg. Even erg als het doodtrappen van een muis door mijn vader. Die muis zat op de stoep van ons huis in de zon, net toen ik, na de middagpauze, weer naar school ging. ik wilde na het zien van het vermorzelde lijfje niet naar school. Bovendien was ik ernstig teleurgesteld in mijn vader.
Er kwam een meisje in mijn klas, Rita. ik wist wie het was. het was een nichtje van me. Thuis werd me op het hart gedrukt haar absoluut niet te kennen. Ik weet niet of het woord ondergedoken is gebruikt. maar ik hield me aan mijn opdracht. Rita was lucht. Kort daarna was Rita verdwenen, verplaatst naar een andere school. Ik wist trouwens wel waar zij woonde, ik had haar in de buurt van de Torenstraat zien spelen en was al kijkend tegen een lantaarnpaal gelopen.
Op de ander hoek van de Torenstraat stonden twee grote huizen, daar woonden de dominees.
Ds. Bakker en ds. Dikboom. Ds. Bakker had een grote witte keeshond, die vaak achter het hek in de tuin stond. Inko heette hij, ik begreep niet waarom je een witte hond Inko noemde.